Het antifosfolipiden syndroom (AFS) is een auto-immuunziekte die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van antistoffen tegen fosfolipiden. Het AFS is één van de frequentste oorzaken van verworven trombo-embolische complicaties die aanleiding geven tot veneuze en arteriële occlusies en zwangerschapscomplicaties. De klinische en laboratoriumcriteria zijn samengevat in de zgn. Sydney richtlijnen (Miyakis et al., 2006).
De laboratoriumdiagnose berust op het aantonen van antistoffen tegen fosfolipiden (aPL). Men onderscheidt het lupus anticoagulans, de anticardiolipine antistoffen (ACA), en de antistoffen tegen het beta-2-glycoproteïne (B2GPI). De Sydney criteria nemen zowel IgG als IgM antistoffen op in hun definitie van AFS. De klinische associatie is hoger wanneer het IgG subtype in medium of hoge concentraties voorkomt, d.i. concentraties boven het 99ste percentiel van de normaalpopulatie.
ACL kan daarnaast ook voorkomen bij lupus erythematosus, drug-induced lupus en een aantal acute infecties. Bij deze laatste zijn de ACA slechts tijdelijk aanwezig. Het is daarom aangewezen om een positief resultaat steeds te bevestigen door een tweede analyse op een staalname na ten minste 12 weken.
Naarmate er meer testen positief (LA, ACA, b2GPI) zijn, wordt het risico op de klinische manifestaties van het AFS hoger.