Info:
Indicatie: vermoeden paraneoplastisch neurologisch syndroom (PNS).
Antineuronale autoantistoffen vormen een heterogene groep van antistoffen die zich daarenboven ook klinisch met een grote diversiteit aan symptomen kunnen presenteren. In eerste instantie kan men ze indelen in twee grote groepen. De paraneoplastische antineuronale autoantistoffen en de niet paraneoplastische.
De eerste groep van autoantistoffen komen voornamelijk voor in associatie met een tumor. Deze autoantistoffen, ook wel onconeuronale antilichamen genoemd, zijn antilichamen die gericht zijn tegen tumorantigenen maar daarenboven ook gaan kruisreageren met antigenen van het centraal zenuwstelsel. Dit resulteert in een diversiteit van paraneoplastische neurologische syndromen. Het belang van de detectie van deze antilichamen ligt enerzijds in het feit dat deze antilichamen vaak maanden voor dat de tumor teruggevonden kan worden reeds detecteerbaar zijn. Anderzijds zijn zij ook belangrijk voor de uiteindelijke diagnose van een paraneoplastisch syndroom.
De tweede groep van neuronale autoantistoffen zijn diegenen die geen associatie met een tumor vertonen. Zij kunnen o.a. belangrijk zijn bij de differentiële diagnose van verschillende neurologische syndromen en aldus gevolg hebben voor de behandeling.